Ga door naar hoofdcontent
NieuwsRegelgeving voor omgang met overleden lichaam op komst

Regelgeving voor omgang met overleden lichaam op komst

Woensdag 14 juni 2023

Is er Regelgeving voor omgang met overleden lichaam op komst? Ministers Dilan Yesilgöz (Justitie) en Hanke Bruins Slot (Binnenlandse Zaken) hebben de Tweede Kamer geïnformeerd over hun plannen. Ze deden dat naar aanleiding van het WODC-onderzoek Strafbaarstelling Lijkschennis.

Zo willen ze een op zichzelf staand strafbaar feit maken van fysieke aantasting van het lichaam van een overleden persoon. Ook necrofilie en het maken van afbeeldingen van seksuele aard van een overledene moeten strafbaar worden.

Te weinig bescherming van het overleden lichaam

Het onderzoek ‘Strafbaarstelling van lijkschennis’ van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) werd in december 2022 aan de Tweede Kamer aangeboden. In het rapport concluderen de onderzoekers dat het lichaam van een overledene een bijzondere juridische status en beschermwaardigheid kent. Die is er momenteel niet; een overledene is juridisch gezien een voorwerp. Iemand die opzettelijk schade toebrengt aan een overleden lichaam, kan worden veroordeeld. Die veroordeling is dan wegens “het vernielen, beschadigen en onbruikbaar maken van een goed dat aan een ander toebehoort”.

Het WODC heeft in haar onderzoek gekeken naar hoe dat in andere landen (Duitsland, Frankrijk, Engeland & Wales, de Verenigde Staten, Schotland, België en Zweden) is geregeld en concludeert dat er in de meeste onderzochte landen meer strafrechtelijke bescherming is tegen gedragingen omtrent lijkschennis. Seksuele gedragingen met een overleden lichaam zijn in bijna alle landen strafbaar gesteld.

Dat moet anders!

Ministers Dilan Yesilgöz (Justitie) en Hanke Bruins Slot (Binnenlandse Zaken) schrijven dat zij de beperkte bescherming van het overleden lichaam in Nederland niet langer wenselijk vinden. BGNU is dat van harte met hun eens!

Uitvaartorganisaties Nederland (waar BGNU deel van uitmaakt) stuurde op 20 april 2023 al een pleidooi aan minister Bruins Slot. Daarin werd opgeroepen om de Wet op de lijkbezorging op zeven punten te verbeteren. Een daarvan was “Maak het opzettelijk schade toebrengen aan het lichaam van een overledene strafbaar”. Onder die noemer pleit Uitvaartorganisaties Nederland voor een overkoepelend verbod op lijkschennis . En voor een expliciet verbod op commercialisering van het overleden lichaam.

Meer bescherming tegen lijkschennis

Die beide punten zijn ook aanbevelingen van het WODC. De ministers hebben de Tweede Kamer nu toegezegd ermee aan de slag te gaan. Zo wordt onderzocht hoe artikelen 150 en 151 van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangepast. Daarin kan mogelijk opgenomen worden dat fysieke aantasting van een overleden lichaam, necrofilie en het maken van afbeeldingen van seksuele aard van een overledene zelfstandig strafbaar worden. De ministers zullen de Tweede Kamer aan het eind van dit jaar informeren over de voortgang van die beleidsverkenning.

Commercialisering tegengaan

Waar het om commercialisering gaat, doen de ministers toezeggingen voor de modernisering van de Wet op de lijkbezorging. Zij schrijven:

“Uit oogpunt van het belang van de menselijke waardigheid en de lichamelijke integriteit moeten ook het non-commercialiteitsbeginsel en het toestemmingsbeginsel voldoende verankerd zijn in aansluiting op de aanbevelingen van de onderzoekers. Met het Wetsvoorstel zeggenschap lichaamsmateriaal, dat valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van VWS, wordt het in de Wet op de lijkbezorging (Wlb) verboden om voor bestemming van een lichaam ten behoeve van ontleding aan een donor of beslissingsbevoegde een vergoeding te geven dan wel een vergoeding te ontvangen welke meer bedraagt dan de kosten die de donor of beslissingsbevoegde in verband daarmee heeft gemaakt. Ook regelt dit voorstel het verbod om in de communicatie de indruk van enig geldelijk voordeel of een kostenbesparing te wekken voor een donor. Tevens wordt een informatieplicht geïntroduceerd over de toepassingen met het materiaal en de mogelijkheid van eventuele inkomsten die daaruit kunnen voortvloeien.”